Stotteren bij peuters en kleuters

Bij een kind met aanleg voor stotteren is de kans groot dat dit tussen het tweede en vijfde levensjaar naar voren komt.

In deze leeftijdsfase ontwikkelt een kind zich op alle ontwikkelingsgebieden in een snel tempo én het kind gaat steeds meer en vaker communiceren met anderen. De spraak- en taalontwikkeling is in volle gang. Spreken is een complexe vaardigheid, gedachten, ideeën of gevoelens worden omgezet in taal en deze taal wordt omgezet in spraakbewegingen. Er zijn meer dan 100 spieren die via de neurologische zenuwbanen worden aangestuurd om op het juiste moment de juiste beweging te maken met de juiste snelheid en kracht. Dit vereist een grote mate van coördinatie en timing. Bij een kind met stotteraanleg is deze timing voor spraakbewegingen minder goed en loopt het risico te gaan stotteren.


Bij 5% van alle kinderen komt stotteren voor. Bij 80% van deze kinderen herstelt zich dit spontaan, bij 20% gaat het niet vanzelf over. 1% van alle volwassenen stottert. Als één van de ouders stottert is er 25% meer kans dat het kind gaat stotteren.

De ontwikkeling en het karakter van het kind, reacties van anderen en ervaringen spelen een rol in de eventuele verdere ontwikkeling van stotteren.

De factoren die het stotteren uitlokken kunnen heel verschillend zijn. Factoren die spanning veroorzaken of inspanning vragen bij het spreken kunnen het spreekproces verstoren.

Jonge kinderen met een snelle spraak- en taalontwikkeling kunnen al snel moeilijke woorden gebruiken en in lange zinnen spreken. Vaak willen ze ook nog graag snel reageren, dit is voor hun spraakspieren op dat moment te moeilijk te realiseren. Maar ook een vertraagde spraak- en taalontwikkeling kan een factor zijn. Het kost kinderen dan moeite hun ideeën in woorden om te zetten waardoor stottergedrag kan ontstaan.

Reacties van anderen, bijvoorbeeld opmerkingen als ‘praat eens langzaam’, ‘haal eerst eens diep adem en zeg het nog een keer’ geven vaak onbedoeld het kind het gevoel dat hij het niet goed doet en niet mag stotteren. Het kind gaat nog meer zijn best doen om ‘goed’ te praten en dit veroorzaakt spanning.


Jonge kinderen stotteren aanvankelijk vaak anders dan jongeren of volwassenen.

De angst voor het stotteren en daaraan gekoppelde negatieve gedachten spelen meestal een geringere rol dan bij volwassenen. Erg jonge kinderen zijn zich vaak zelfs niet bewust van het stotteren. Zij herhalen en verlengen klanken en woorden zonder dat zij dit zelf in de gaten hebben.

Normale niet vloeiendheden zijn vaak rustige zinsdeelherhalingen en woordherhalingen.

Beginnend stotteren kenmerkt zich door herhalingen van delen van woorden of van klanken, ‘boo.., boo.., boot’ , b.., b.., boot’ , de herhalingen klinken sneller en onregelmatiger.

Er kan ook sprake zijn van het verlengen van delen van woorden of klanken. De stem kan omhoog gaan of er zijn kraakjes, dit geeft aan dat er spanning is in de keel, op de stembanden. Er kunnen ook blokkades voorkomen, het kind gaat extra kracht gebruiken om niet te stotteren waardoor het ‘vast zit’ op een klank.

Als het kind naar andere woorden gaat zoeken, stopt met praten of minder praat dan anders is er bij het kind wel sprake van angst voor stotteren en daaraan gekoppelde negatieve gedachten.


Stotteren komt vaker bij jongens dan bij meisjes voor, in de verhouding 3:1.

Waarschijnlijk spelen verschillende factoren hierbij een rol. Aangezien jongens zich meer dan meisjes in ‘sprongen‛ ontwikkelen kan het stotteren tijdens deze heftige groeimomenten naar voren komen.


Als één ouder stottert is er 25% meer kans dat een kind gaat stotteren.

Stotteren komt bij ongeveer 5% van de kinderen voor en bij 1% van de volwassenen.


Bij ongerustheid of vragen over het onvloeiend spreken van uw kind kunt u altijd een afspraak maken voor advies.

Als u wilt weten of het raadzaam is bij het stotteren van het jonge kind professionele hulp in te schakelen, kunt u de via de website van de NFS, www.stotteren.nl de ScreeningsLijst Stotteren invullen.


Therapie bij peuters en kleuters


Het doel van de therapie is om samen op zoek te gaan naar de factoren die meer vloeiendheid bevorderen.

Ieder kind is uniek in zijn karakter, ontwikkeling en zijn omgeving en heeft een eigen variatie van stottergedragingen en daarbij past maatwerk van de stottertherapeut. De stottertherapeut heeft een variatie aan begeleidingsmethoden om dit maatwerk te kunnen bieden. Er wordt spelenderwijs gewerkt.

 

Bij stotterende kinderen is er meestal sprake van een disbalans in de ontwikkeling.

Deze disbalans kan betrekking hebben op het spraak- en taalvermogen van het kind, bijvoorbeeld wanneer een kind een zeer snelle of juist een wat tragere spraak- en taalontwikkeling heeft. Samengaand met een aanleg voor stotteren, kan zich door deze disbalans stottergedrag ontwikkelen. 

De logopedist-stottertherapeut onderzoekt het spraak- en taalniveau van je kind en op grond van de uitslag van dit onderzoek worden adviezen gegeven. Deze adviezen worden, zoals genoemd, tijdens de therapie in spelsituatie geoefend.

 

Als de disbalans betrekking heeft op de psychosociale ontwikkeling van je kind wordt gewerkt met het karakterstructurenmodel dat vanuit het Bodynamic-instituut verder ontwikkeld is door Lia Tieleman.

Klik hier om het model te bekijken.

 

De therapie bij jonge kinderen is meestal nog indirect, de ouders worden begeleid in het versterken van het spontaan vloeiender spreken van het kind.

De therapie bestaat uit een aantal bijeenkomsten van 60 minuten met ouders en kind en afzonderlijke oudergesprekken. In Nederland zijn twee therapieën gangbaar voor kinderen onder 6 jaar: het Lidcombe Programma en therapie op basis van het Verwachtingen en Mogelijkheden Model / Demands and Capacities Model (DCM). Zowel bij Lidcombe als bij DCM is het van belang dat gekeken wordt welke elementen van de therapie voor dit kind goed werken.De ouders en de logopedist-stottertherapeut kiezen samen voor één van de twee methodes.

Klik hier voor meer uitleg over deze therapieën.

Share by: