Stotteren bij kinderen van 6-12 jaar


Niet-vloeiend spreken komt bij 4 à 5 procent van de kinderen op de basisschool voor.

Tijdens de basisschoolperiode maakt een kind een grote ontwikkeling door, zowel cognitief en sociaal-emotioneel als betreffende de motorische vaardigheden.

Kinderen die als peuter of kleuter hebben gestotterd kunnen later opnieuw of ernstiger gaan stotteren. De oorzaak is waarschijnlijk de disbalans tussen enerzijds de vaardigheden en mogelijkheden en anderzijds de verwachtingen van zichzelf en zijn omgeving.

Vanaf 8-jarige leeftijd verandert het kind op sociaal-emotioneel gebied, het kind wordt zelfstandiger en is steeds meer en beter in staat zijn eigen gedrag en het gedrag van anderen te beoordelen (metacognitief vermogen). Ook op motorisch en cognitief gebied wordt het kind vaardiger en zelfstandiger, de taalontwikkeling is nog volop in ontwikkeling en het spreektempo wordt hoger.

Stotterproblemen kunnen zich ontwikkelen wanneer het kind met aanleg voor stotteren uit balans raakt tijdens de ontwikkeling.

Een goede balans tussen datgene wat het kind aan vaardigheden heeft en dat wat er van hem verwacht wordt is ook bij oudere kinderen niet altijd vanzelfsprekend.


Het kind krijgt meer vrijheden om zelfstandig te functioneren maar er zijn steeds meer en hogere verwachtingen van de ouders en school. Van de kinderen wordt in deze leeftijdsfase verwacht dat ze zelfstandig naar vriendjes/school gaan, zelf bellen om afspraken te maken, sociaal gedrag vertonen, op school boekbesprekingen en spreekbeurten houden en kunnen discussiëren.


Bij het kind met aanleg voor stotteren kan stotteren naar voren komen als het binnen een van de ontwikkelingsgebieden spanningen ervaart. De spanningsgevoelens en moeite die hierbij gepaard gaan bij het kind zelf en zijn directe omgeving kan een uitlokker van het stotteren zijn.

Het stotteren kan meer gaan opvallen bij het kind zelf en bij zijn omgeving. Veel kinderen die stotteren in deze leeftijdsfase zijn bewust op zoek naar een oplossing voor het stotteren, ze proberen het stotteren te verminderen en minder opvallend te laten zijn. Juist het ‘je best doen om niet te stotteren’ geeft meer spanning en hierdoor meer stotteren.

Er is sprake bij het kind van gevorderd stotteren als hij overtuigd is dat hij stottert en daar een negatief oordeel over heeft, situaties uit de weg gaat en zijn gedrag aan het stotteren aanpast. Nog ernstiger is het als het kind zich sociaal gaat isoleren, angstig wordt in spreeksituaties, geen duidelijke plaats heeft in zijn groep en zichzelf als anders gaat zien.


 


Stotteren heeft een binnenkant en een buitenkant.


De ‘binnenkant’ van het stotteren

De ‘binnenkant‛ van het stotteren is niet altijd gemakkelijk op te merken. Een kind dat stottert kan spreekangst ontwikkelen.

Als het kind praat denkt het dan meer aan zijn stotters of de mogelijke reacties van anderen dan aan waarover hij vertelt.

Ook kunnen er negatieve emoties omtrent het stotteren ontstaan: schaamte, verdriet, minderwaardigheidsgevoelens, boosheid. Kinderen gaan vaak hun best doen om niet te stotteren: minder praten of doen alsof zij het antwoord niet weten. Het kind kan zich daardoor meer terug gaan trekken of juist bravouregedrag gaan vertonen. Deze gedragingen geven extra spanning die het spreekprobleem negatief beïnvloedt: de negatieve stottercirkel is dan ontstaan-> angst om te stotteren -> spanningsgevoelens ->spierspanningen ->verstoord ademritme, sneller spreektempo, gespannen lichaam- en spreekspieren-> stotteren -> bevestiging van stotteren->piekeren over stotteren -> angst om te stotteren-> etc.


De ‘buitenkant’ van het stotteren

De ‘buitenkant‛ van het stotteren is datgene wat we als luisteraar opmerken: het herhalen van delen van woorden, het verlengen van klanken, het vastzitten op bepaalde klanken, de stopwoordjes die iemand gebruikt, de meebewegingen van het lichaam of in het gezicht, het veranderen van zinnen of het gebruiken van synoniemen omdat een bepaald woord moeilijk uit te spreken is. Kortom: een worsteling om uit woorden te komen. De herhalingen, verlengingen en blokkades binnen het spreken zijn de kern van het probleem, dit noemt men het kernstotteren.

Er is een groep kinderen die ‘vechtend stottert‛. Onder de oppervlakte ligt altijd het gevoel dat stotteren niet mag. In plaats van rustig de herhalingen, verlengingen en blokkades te laten komen gaan zij extra kracht gebruiken om niet te stotteren. Dit vechtgedrag in het spreken kan zich uiten in gespannen bewegingen van tong, lippen, kaken en andere gezichtsspieren. De blokkades worden heftiger. Ook kunnen zij gaan meebewegen met het hoofd, de handen en de voeten of is er spanning te zien in het gezicht.


 


De relatie tussen stotteren en broddelen:


Broddelen en stotteren zijn beide communicatiestoornissen.

De overeenkomsten in het spreekpatroon zijn onder andere de herhalingen, tussenwerpsels en pauzes tijdens het spreken. Daarnaast is het gebonden aan spreeksituaties, hoewel vaak in tegengestelde situaties. Een duidelijk verschil is dat de broddelaar niet bewust is van zijn ‘onvolkomenheden’ bij het spreken en dat het spreken bij broddelen verbetert bij extra aandacht, terwijl het spreken bij mensen die stotteren bij extra aandacht juist moeilijker wordt.

Bij een persoon die broddelt ontbreekt de aandacht voor zijn manier van spreken en is er geen angstfactor met de daarbij behorende anticipatie.

Als poging om niet te broddelen komt het soms voor dat kinderen gaan stotteren, onder andere doordat ze de bezorgdheid van de ouders en/of de door hen gestelde (verborgen) eisen opmerken, daarnaast kan het kind zelf ook het eigen falen opmerken en doordat ze niet weten hoe het praten duidelijker en makkelijker te maken, ontwikkelen ze spanning en angst in spreeksituaties. Wanneer broddelen mede de oorzaak is van het stotteren is de therapie allereerst gericht op het stotterprobleem. Naarmate de therapie vordert zal de aandacht voor het broddelen groter worden.


Therapie bij kinderen van 6-12 jaar


De ontwikkelingsfase van het stotterprobleem bepaalt de wijze van stotterinterventie.

Als kinderen op jongere leeftijd al bewust zijn van hun stottergedrag en het stotteren zich in een gevorderd stadium bevindt werken we ook direct met het kind. De ontwikkelingsfase waarin het kind zich op andere gebieden bevindt, cognitief, sociaal-emotioneel en talig bepaalt hoe de therapeut het kind aanspreekt.



Niet alleen de therapeut en het kind maar alle mensen die met het kind werken en samenleven worden betrokken in de therapie, ouders, broertjes/zusjes, grootouders, vriendjes, vrienden/familie, leerkrachten en andere professionele hulpverleners en andere kinderen die stotteren.

Er wordt zoveel mogelijk aan alle betrokkenen informatie gegeven en met hen overleg gepleegd.


Het 4 componenten model van Stournaras is het raamwerk voor het onderzoek en de therapie. In dit model vormen vier hoofdcomponenten de basisstructuur voor stotteren: de verbaalmotorische (praten/stotteren/doen), de cognitieve (denken), de emotionele (voelen) en de sociale (andere mensen) component.


Aan het begin van de therapie wordt het einddoel bepaald waarbij de mogelijkheden en de behoefte van het kind centraal staan.

Wat willen en kunnen we bereiken? Volledige vloeiendheid is niet altijd haalbaar, wel haalbaar is met plezier, makkelijk, zonder angst en spanning kunnen spreken.

Heel belangrijk is te weten welk doel de ouders en kind hebben en dat zij deze heel expliciet uitspreken, samen bepalen we of  de therapeut met hen aan dit doel kan werken.


De therapeut lost samen met het kind ‘de stotterpuzzel’ op. In het begin onderzoeken we hoe hij en zijn vloeiendheid en stotteren in elkaar zitten en hoe dat is in contact met anderen.

In de volgende fasen van de therapie wordt het kind en zijn omgeving steeds meer gestimuleerd om zelf aan het werk te gaan.


De therapie richt zich na een uitgebreid onderzoek, op de factoren die stotteruitlokkend zijn maar vooral ook op de factoren die vloeiendheid bevorderen en in stand houden.

Er is ook veel aandacht voor de gezinsstructuur/-dynamiek/-overtuigingen en persoonlijke karakterstructuur van het kind.

Als de disbalans betrekking heeft op de psychosociale ontwikkeling van uw kind wordt er gewerkt met het karakterstructurenmodel dat vanuit het Bodynamic-instituut verder ontwikkeld is door Lia Tieleman. Deze werkwijze is uniek voor de Stotterinterventiecentra.

Klik hier om het model te bekijken.


Vaak neemt het stotteren een grote plaats in het leven/het contact met het kind. We proberen in dat opzicht ook de balans weer te vinden, wie ben jij nog meer behalve een kind dat stottert?


Meestal is het goed om eerst veel aandacht te geven aan ‘de binnenkant’ van het stotteren.

Als een kind en zijn omgeving anders gaan denken over stotteren worden zij al meer ontspannen en gaat het praten vaak al makkelijker. Als het kind vrij van angst- en schaamtegevoelens is kan hij leren hoe hij stottert en hoe hij dat kan door gebruik van spreektechnieken en stottercontroletechnieken zijn stotteren kan veranderen en verminderen.




Share by: